Terug naar overzicht
Nederlanders in Rome

Losbandige Nederlanders

Liselotte van LeestEen deel van onze redactie is verplaatst naar Rome. En met dat deel bedoel ik mezelf. Ik ben de gelukkige die volop mag meedraaien in het Italiaanse leven. Wat ik daar allemaal tegenkom, lees je hier.

Hoewel ik de Italiaanse levensstijl omarm, ben en blijf ik een kaaskop. Ik word rood in de zon in plaats van bruin, drink cappuccino wanneer ik daar zin in heb (dus ook na elven), draag teenslippers in de stad en ben te nuchter voor complimenten als ‘O, wow, jouw ogen zijn als rode tulpen in een veld vol onkruid’. Soms vind ik het dus fijn om me onder Nederlanders in Rome te begeven die dit begrijpen.

Dat is niet iets nieuws. In de zeventiende eeuw verenigden onze landgenoten zich ook al in Rome. Nederlandse en Vlaamse kunstenaars kwamen hier naartoe om zich te laten inspireren door de schoonheid van de Eeuwige Stad en door vernieuwende stijlen van grote kunstschilders. Samen vormden ze een beruchte gilde, de Bentvogels. Zij schilderden niet zoals hun Italiaanse collega’s christelijke taferelen, maar verbeeldden de natuur of het alledaagse, volkse leven. Hun schilderijen waren als openstaande ramen: bedelaars aan de kloosterpoort, dobbelende soldaten en dames van lichte zeden. Zonder verhaal achter het werk, zonder moraal. Hun werk was een doorn in het oog van de Accademia di San Luca. Dit machtige kunstinstituut vond het namelijk de taak van de kunstenaar om propagandamateriaal voor het geloof te creëren. Bijbelfiguren en –verhalen moesten volmaakt worden afgebeeld. De Bentvogels lapten die regels volledig aan hun laars, ze schilderden wat ze zelf wilden. Maar bovenal waren ze een (financiële) steun voor elkaar en genoten samen volop van eten en wijn. Heel veel wijn.

De strenge katholieken konden de Nederlandse braspartijen in hun stad niet verteren

De strenge katholieken konden de Nederlandse braspartijen in hun stad niet verteren. Vooral hun doopceremonies beschouwden ze als je reinste ketterij. Tijdens zo’n ceremonie werd een nieuw lid van de Bent ontgroend. De leden verkleedden zich op zo’n avond als oude Romeinen in klassieke gewaden. De veldpaap, een rol die steeds door iemand anders werd vertolkt, leidde de ontgroening en bracht het nieuwe lid de regels bij. De dikste van het stel wierp zich op als Bacchus, de god van de wijn, en ging daarbij naakt op een vat zitten. Hij was de belangrijkste figuur van het hele gebeuren. Tijdens deze avond kreeg de nieuwe Bentvogel een bijnaam, waarmee hij zijn werken vaak ook ondertekende. Een van de bekendste leden, Pieter van Laer, droeg de bijnaam Il Bamboccio (voddenpop), omdat hij een bochel had en erg onhandig bewoog. Jacob van der Does had, eenmaal aangekomen in Rome, geen rooie cent meer. Financiële nood bracht hem op het idee zich aan te melden bij het pauselijke leger. De Bentvogels lachten hem uit: hij zou met zijn korte gestalte niet meer dan een trommelaar worden. Ze namen hem op in de groep en doopten hem om tot ‘de Tamboer’.

Inmiddels heb ik de leeftijd bereikt dat ik niet meer elk weekend in de lampen hoef te hangen, maar ik bezit zeker nog Nederlandse trekjes die Romeinen minder kunnen waarderen. Mijn Hollandse fiets, bijvoorbeeld, zorgt voor een hoop irritaties in het verkeer. Elke tocht gaat gepaard met luid getoeter en zwaaiende vuisten. Het kan ook aan mijn rijstijl liggen, maar auto’s durven me zelfs amper te passeren. Geïrriteerd blijven ze achter me rijden, alsof ze Bacchus op de fiets moeten inhalen, die het hele wegdek in beslag neemt. Maar zolang ik me niet op een bierfiets begeef of een pizza eet op de Spaanse Trappen, doe ik niets illegaals.

Hoe harder hij de strijd voerde tegen de ‘arrogante Nederlanders’, des te meer de gilde zich tegen de Kerk verzette

Je zou denken dat het voor de paus ook een eitje moet zijn geweest om door middel van een paar regels de blasfemische gilde te verbannen. Maar de Bentvogels vormden geen officieel orgaan, met een bestuur en geschreven statuten. Het was voor hem onmogelijk een niet tastbaar instituut af te schaffen. En hoe harder hij de strijd voerde tegen de ‘arrogante Nederlanders’, des te meer de gilde zich tegen de Kerk verzette.

Ondanks hun godslasterende gedrag werden onze zeventiende-eeuwse landgenoten steeds populairder in hogere en zelfs geestelijke kringen. Zij waren dol op de werken waarin de arme bevolking de hoofdrol speelde. De liefhebbers betaalden er fors voor. Die groeiende populariteit zorgde er echter wel voor dat een van de steunpilaren van de groep onderuit werd gehaald. De gezamenlijke strijd tegen de Kerk had de onderlinge band altijd versterkt, maar de leden werden zachtaardiger naarmate de weerstand afnam. Intussen bleef de wijn rijkelijk vloeien; ze dronken geen borrel minder om het hele gebeuren. In 1720 vond de paus het wel welletjes met hun losbandige gedrag. Hij wierp de laatste pilaar omver door een verbod op feesten buiten carnavalstijd in te voeren. Hiermee tekende hij voor het einde van de Bentvogels.

Driehonderd jaar later trekt Rome nog altijd veel Nederlanders, die elkaar (gelukkig) niet meer vinden in een gezamenlijk wangedrag – een groep hooligans een aantal jaar terug daargelaten. Maar stiekem zou ik het geweldig vinden om even bij de Bentvogels te horen. Om wijn te drinken tot in de ochtendgloren, zwalkend en zingend over straat te gaan en mijn bijnaam te krassen in de Santa Costanza-kerk (hun namen zijn hier nog altijd te zien!). Alleen vrees ik dat ze mijn gewaagde cappuccino na elf uur en teenslippers op straat niet baldadig genoeg zouden vinden. En ook in alcoholconsumptie zou ik het moeten afleggen, om van mijn schildertalent maar te zwijgen. Ik zou een waardeloze Bentvogel zijn, maar misschien is dat maar beter ook. Een zwaaiende vuist van de paus erbij, dat moet je niet willen.

In Palazzo Barberini kun je schilderijen van de Bentvogels bewonderen en zelfs dichter bij huis, in het Rijksmuseum, kun je werken zien die de Nederlanders hier in Rome maakten.

Lees hier de vorige blog van Liselotte.