Terug naar overzicht

De verhalen over het vestigen van Italianen in Nederland

In de rubriek ‘Italiaan in Nederland’ praat Jolie Jacobs met Italianen die naar Nederland zijn verhuisd. Waarom kwamen ze zich hier settelen en tegen welke cultuurverschillen lopen ze aan? Dit keer vertelt Antonio Giannattasio (74) over zijn vertrek naar het koude noorden en zijn dochter Diana (46) over het Italiaanse bloed dat door hun aderen stroomt.

‘Als ik mijn leven over mocht doen, had ik het precies zo gedaan’, zegt Antonio Giannattasio tevreden. In zijn Amsterdamse accent klinkt de tongval van een geboren Pugliese door. Zijn nuchtere karakter staat lijnrecht tegenover dat van zijn dochter die, hoewel ze toch ook half Nederlands is, het karakter toont van een volbloed Italiaanse. Geboren en getogen in Amsterdam heeft Diana moeten onderzoeken wat haar echte thuisland is, terwijl haar vader dat al direct bij aankomst in Nederland vond.

Kunt u me mee terug in de tijd nemen, naar Puglia in de jaren vijftig?
‘Dat was een totaal andere wereld. Het leek destijds alsof je drie eeuwen terug in de tijd leefde. We deden alles te voet of met paard en wagen. Elke ochtend en avond trok de herder met vierhonderd schapen enorme stofwolken door de straten van ons dorp. In Statte was iedereen gelijk aan elkaar. Iedereen was arm. Je werkte om te leven. De vrouwen op de landerijen en de mannen in de scheepsbouw of visserij. Toen ik acht jaar was, bouwde ik ’s ochtends om vijf uur de visstallen op de vismarkt op, tot twaalf uur verkocht ik die vis en wat overbleef, hield ik goed totdat om vijf uur ’s middags de fabrieksarbeiders klaar waren met werken. Met een beetje geluk verkocht ik dan de rest. Leerplicht bestond nog niet in Zuid-Italië. Vanaf mijn tiende ging ik elke avond na het werk vrijwillig naar school om te leren lezen en schrijven. We hadden niets, maar we hadden alles wat we nodig hadden’, vertelt hij rustig. Zijn dochter zit stilletjes naast hem en luistert zichtbaar aangedaan naar de verhalen uit zijn jeugd. Hoe meer ze erover hoort, hoe meer het tot haar doordringt wat echte armoede inhield in die tijd.

Terwijl West-Europa in de jaren vijftig weer economisch opkrabbelt, komt de hak van Italië in een diepe financiële crisis terecht. De scheepsbouw, waarin Antonio’s vader en broers werken, heeft het hardst te lijden. Als zijn twee oudere broers via het arbeidsbureau een baan in Nederland vinden, verandert hun leven van een uitzichtloos bestaan naar een hoopvolle toekomst. De Amsterdamsche Droogdok Maatschappij (ADM, een scheepswerf) heeft vaklui uit de scheepsbouw nodig. Zijn broers voldoen aan het profiel, vertrekken voor onbepaalde tijd naar Nederland en sturen enkele jaren later de personeelschef van de ADM naar Puglia om hun jongere broers over te halen ook naar Nederland te komen. Op 22 augustus 1960 vertrekt Antonio samen met zijn broer naar een land waarvan hij niet eens wist waar het lag.

Wat herinnert u zich van de reis naar Amsterdam?
‘Alles. We hadden geen enkel idee van het land waar we naartoe gingen en namen daardoor een heel treincompartiment in beslag met onze bagage. We namen koffers vol eten mee. Zakken met aubergines en houten kratten met zestig liter pure alcohol die we hadden bedekt met druiven, zodat ze bij de douane niet zouden ontdekken dat we zelf likeur wilden gaan stoken’, vertelt hij, van zijn sigaretje genietend. Hij herinnert zich vooral de drukte op het perron. ‘In die tijd vertrokken alle vrijgezelle mannen die onder de lijn van Caserta woonden − een stad zo’n dertig kilometer ten noorden van Napels − naar Duitsland, België of Nederland om te werken.’ Van de vijftienhonderd werknemers bij de ADM kwamen er vijfhonderd uit de Zuid-Italiaanse havenstad Taranto, de dichtstbijzijnde grote stad voor Antonio. De Nederlandse werkweek bestond uit 48 uur en de Italianen werkten in het weekend door om het kostgeld te kunnen betalen. ‘Hoeveel uur werkte je eigenlijk per week?’, vraagt Diana kritisch. ‘Oh, dat weet ik niet meer precies’, antwoordt Antonio ietwat ontwijkend. Haar toon maakt duidelijk dat zij haar vraagtekens zet bij de omstandigheden waarin haar vader terechtkwam bij de ADM.

Was u blij met uw baan?
‘Absoluut. Ik was de hoofdlasser voor de ketels in de schepen, omdat ik het dunst was en daardoor tussen de wanden en buizen van de ketels door kon glijden om reparaties uit te voeren met mijn laskabel. Dat paste precies’, zegt hij laconiek. Zijn dochter wendt haar gezicht af en gaat koffie zetten. ‘Je zou zijn benen met brandwonden moeten zien’, zegt ze tegen me. ‘De omstandigheden waren zo erg dat hij las-ogen kreeg en spugend thuiskwam van de metaaldampkoorts’, ze slikt haar verontwaardiging weg. ‘Lieve schat, ik heb een fantastisch leven gehad dankzij Nederland. Het leven hier was een stuk makkelijker dan in Puglia. Iedereen had gevaarlijk werk op de ADM, ook de Hollanders. Iedereen werd hetzelfde behandeld en er waren nog geen wetten omtrent de arbeidsomstandigheden waarin we werkten’, verweert haar vader zich. Na 25 jaar trouwe dienst ging de scheepswerf failliet. Samen met zijn vrouw, een kapster, startte hij een kapsalon in  Amsterdam-Noord. Diana nam tien jaar geleden het stokje van hen over. Ze is de enige van zijn drie dochters die de Italiaanse nationaliteit heeft behouden.

Je hebt het vurige karakter van een Italiaan, maar bent in het nuchtere Nederland opgegroeid. Voelt dat niet paradoxaal?
‘Voor mijn gevoel heb ik altijd tussen twee werelden geleefd’, zegt ze. ‘Hoe kan dat nou?’, onderbreekt haar vader haar. ‘Ik ben geen Nederlandse’, gaat ze verder. ‘Ondanks dat we thuis Nederlands spraken en zelfs om de dag Nederlands aten. Het voelde anders. Mijn vriendinnen zijn, net als ik, allemaal halfbloedjes. Dat zijn niet voor niets vriendinnen geworden. Het is moeilijk uit te leggen, maar zij begrijpen hoe verwarrend het kan zijn om tussen twee culturen op te groeien. Je hoort nergens echt bij, behalve bij je familie. En Italianen ervaren het familiegevoel sowieso al anders dan Nederlanders. Hechter, traditioneler. Wanneer we vroeger met vijftig Hemaworsten, vijftig leverworsten en vijftig houten molentjes bepakt en bezakt naar onze familie op vakantie gingen, voelde dat als thuiskomen. We gingen elke dag naar het strand en aten met zijn allen aan lange tafels in de tuin. We zijn er zelfs gedoopt. Ik vond het vreselijk om telkens weer afscheid te moeten nemen. Toen ik begin twintig was, ben ik een tijdje bij een vriendin in Taranto gaan wonen om uit te vinden of ik in Puglia thuishoor, maar dat was ook niet het geval. Als ik daar ben, mis ik Amsterdam.’

Welke Italiaanse waarden en normen heeft u uw dochters meegegeven?
‘Geen, helemaal geen’, antwoordt haar vader in eerste instantie resoluut. ‘Oké, ze mochten geen vriendjes hebben, maar dat heb ik niet expliciet verboden’, vervolgt hij. ‘Papa zei altijd: “als de melk gratis is, hoef je de koe niet meer te kopen”, typisch Italiaans toch?!’, zegt Diana lachend. ‘Was ik streng?’, vraagt hij. ‘Nee, je bent Italiaans’, antwoordt ze. ‘En waarschijnlijk zal ik hetzelfde reageren als mijn dochter ouder wordt’, lacht ze. ‘Wat ik nog meer van mijn vader heb overgenomen? Wat misschien wel het meest kenmerkende is: het Italiaanse gevoel van trots. Liever rechtop sterven dan op je knieën leven. Het idee dat je je nooit door iemand moet laten aftroeven en dat je dat kunt trotseren door hoe je je gedraagt; met gratie, stijl, eigenwaarde en loyaliteit naar je familie. Ik ben blij dat ik dat van hem heb meegekregen, dat getuigt van klasse.’ Haar vader glimt bij die woorden.

Bent u er trots op Italiaans te zijn?
‘Ja, enorm! In de ogen van anderen blijf ik altijd een immigrant, maar door hard te werken heb ik een prachtig leven opgebouwd. En ja, misschien ben ik zo trots omdat ik een Italiaan ben’, zegt hij toegeeflijk tegen zijn dochter. Ze knipoogt naar me: ‘Dat heeft hij zelfs doorgegeven aan zijn kleinkinderen die aan hun Nederlandse achternaam ook zijn achternaam hebben toegevoegd. Ook zij voelen zich diep vanbinnen een Italiaan’, zegt Diana trots.

Dit artikel is eerder gepubliceerd in De Smaak van Italië